Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/47062117.webp
hakkama saama
Ta peab hakkama saama väheste vahenditega.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/117953809.webp
taluma
Ta ei talu laulmist.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/117284953.webp
valima
Ta valib uued päikeseprillid.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/107852800.webp
vaatama
Ta vaatab binokliga.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/65199280.webp
järele jooksma
Ema jookseb oma poja järele.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/102167684.webp
võrdlema
Nad võrdlevad oma näitajaid.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
cms/verbs-webp/124525016.webp
jääma maha
Ta noorusaeg jääb kaugele taha.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/125376841.webp
vaatama
Puhkusel vaatasin paljusid vaatamisväärsusi.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/50772718.webp
tühistama
Leping on tühistatud.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/109657074.webp
minema ajama
Üks luik ajab teise minema.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/112407953.webp
kuulama
Ta kuulab ja kuuleb heli.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
cms/verbs-webp/61280800.webp
pidurdama
Ma ei saa liiga palju raha kulutada; pean end pidurdama.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.