Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

hakkama saama
Ta peab hakkama saama väheste vahenditega.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

taluma
Ta ei talu laulmist.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

valima
Ta valib uued päikeseprillid.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

vaatama
Ta vaatab binokliga.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

järele jooksma
Ema jookseb oma poja järele.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

võrdlema
Nad võrdlevad oma näitajaid.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

jääma maha
Ta noorusaeg jääb kaugele taha.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

vaatama
Puhkusel vaatasin paljusid vaatamisväärsusi.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

tühistama
Leping on tühistatud.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

minema ajama
Üks luik ajab teise minema.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

kuulama
Ta kuulab ja kuuleb heli.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
