Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

speak out
She wants to speak out to her friend.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

fight
The fire department fights the fire from the air.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

understand
I can’t understand you!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

use
We use gas masks in the fire.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

support
We support our child’s creativity.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

suspect
He suspects that it’s his girlfriend.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

set
The date is being set.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

write down
You have to write down the password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

sign
He signed the contract.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

leave standing
Today many have to leave their cars standing.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
