Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

need
You need a jack to change a tire.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

cry
The child is crying in the bathtub.
huilen
Het kind huilt in het bad.

leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.

repeat
My parrot can repeat my name.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

mix
Various ingredients need to be mixed.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

return
The dog returns the toy.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

pass by
The train is passing by us.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

have at disposal
Children only have pocket money at their disposal.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
