Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

command
He commands his dog.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

drink
The cows drink water from the river.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

demand
He is demanding compensation.
eisen
Hij eist compensatie.

write
He is writing a letter.
schrijven
Hij schrijft een brief.

drive away
One swan drives away another.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

mean
What does this coat of arms on the floor mean?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

hang
Both are hanging on a branch.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

live
They live in a shared apartment.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
