Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
give
What did her boyfriend give her for her birthday?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
find again
I couldn’t find my passport after moving.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
drive around
The cars drive around in a circle.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
arrive
He arrived just in time.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
build
When was the Great Wall of China built?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bring up
How many times do I have to bring up this argument?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
translate
He can translate between six languages.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
lie
He often lies when he wants to sell something.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lie behind
The time of her youth lies far behind.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
repeat a year
The student has repeated a year.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
live
They live in a shared apartment.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.