Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

start
The hikers started early in the morning.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

drive through
The car drives through a tree.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

move out
The neighbor is moving out.
verhuizen
De buurman verhuist.

take
She has to take a lot of medication.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

pass by
The train is passing by us.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

check
The mechanic checks the car’s functions.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

run over
A cyclist was run over by a car.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

fear
We fear that the person is seriously injured.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

name
How many countries can you name?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
