Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/90321809.webp
gastar dinheiro
Temos que gastar muito dinheiro em reparos.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/123619164.webp
nadar
Ela nada regularmente.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usar
Até crianças pequenas usam tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/78773523.webp
aumentar
A população aumentou significativamente.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/92612369.webp
estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/65915168.webp
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/90032573.webp
saber
As crianças são muito curiosas e já sabem muito.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/49374196.webp
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/112407953.webp
ouvir
Ela ouve e escuta um som.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/23258706.webp
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.