Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

suportar
Ela mal consegue suportar a dor!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

pensar fora da caixa
Para ter sucesso, às vezes você tem que pensar fora da caixa.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.

servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.

discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

escrever por toda parte
Os artistas escreveram por toda a parede.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

acontecer
Um acidente aconteceu aqui.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

sair
O que sai do ovo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
