Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

gastar dinheiro
Temos que gastar muito dinheiro em reparos.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

nadar
Ela nada regularmente.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

usar
Até crianças pequenas usam tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

aumentar
A população aumentou significativamente.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

saber
As crianças são muito curiosas e já sabem muito.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

ouvir
Ela ouve e escuta um som.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
