Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

sentir
Ele frequentemente se sente sozinho.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

atropelar
Um ciclista foi atropelado por um carro.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

completar
Ele completa sua rota de corrida todos os dias.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

partir
O trem parte.
vertrekken
De trein vertrekt.

brincar
A criança prefere brincar sozinha.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

chamar
Minha professora frequentemente me chama.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

ter vez
Por favor, espere, você terá sua vez em breve!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
