Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
pertencer
Minha esposa me pertence.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
trazer
O mensageiro traz um pacote.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
existir
Dinossauros não existem mais hoje.

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
