Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
pertencer
Minha esposa me pertence.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
trazer
O mensageiro traz um pacote.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
chatear-se
Ela se chateia porque ele sempre ronca.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
existir
Dinossauros não existem mais hoje.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.