Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abraçar
A mãe abraça os pequenos pés do bebê.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.

vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
tornar-se amigos
Os dois se tornaram amigos.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
entender
Eu não consigo te entender!

plukken
Ze plukte een appel.
colher
Ela colheu uma maçã.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
falar
Ele fala para seu público.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
fortalecer
Ginástica fortalece os músculos.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
mostrar
Posso mostrar um visto no meu passaporte.

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
falir
O negócio provavelmente irá falir em breve.
