Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
virar
Você pode virar à esquerda.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
jogar
Ele joga a bola na cesta.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
responder
Ela sempre responde primeiro.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
superar
As baleias superam todos os animais em peso.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arrancar
As ervas daninhas precisam ser arrancadas.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
O navio está entrando no porto.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
chorar
A criança está chorando na banheira.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
correr
O atleta corre.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.