Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws
keliauti
Jam patinka keliauti ir jis yra matęs daug šalių.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
pasiklysti
Aš pasiklydau kelyje.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
transportuoti
Dviračius transportuojame ant automobilio stogo.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
sukti
Ji suka mėsą.
draaien
Ze draait het vlees.
drįsti
Aš nedrįstu šokti į vandenį.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
skambėti
Varpelis skamba kiekvieną dieną.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
pasiklysti
Šiandien pasiklydau savo raktą!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
gaminti
Robotais galima gaminti pigiau.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
balsuoti
Rinkėjai šiandien balsuoja dėl savo ateities.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
kęsti
Ji negali kęsti dainavimo.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
tikrinti
Mechanikas tikrina automobilio funkcijas.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.