Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

išeiti
Vaikai pagaliau nori išeiti laukan.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

sutarti
Kaimynai negalėjo sutarti dėl spalvos.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

apkabinti
Mama apkabina kūdikio mažytės kojytes.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

gyventi kartu
Abi planuoja greitu metu gyventi kartu.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

plauti
Man nepatinka plauti indus.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

būti pirmam
Sveikata visada būna pirmoje vietoje!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!

laukti
Mano sesuo laukiasi vaiko.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

pabusti
Jis ką tik pabudo.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

padidinti
Įmonė padidino savo pajamas.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

liepti
Jis liepia savo šuniui.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

išgelbėti
Gydytojai galėjo išgelbėti jo gyvybę.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
