Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/47969540.webp
bli blind
Mannen med märkena har blivit blind.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/117311654.webp
bära
De bär sina barn på sina ryggar.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/119302514.webp
ringa
Flickan ringer sin vän.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/109157162.webp
komma lätt
Surfing kommer lätt för honom.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
cms/verbs-webp/53064913.webp
stänga
Hon stänger gardinerna.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/78773523.webp
öka
Befolkningen har ökat avsevärt.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/89636007.webp
skriva under
Han skrev under kontraktet.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/43100258.webp
träffa
Ibland träffas de i trapphuset.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/41019722.webp
köra hem
Efter shoppingen kör de två hem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/116932657.webp
Han får en bra pension på ålderns höst.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servera
Kocken serverar oss själv idag.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/95190323.webp
rösta
Man röstar för eller mot en kandidat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.