Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/97119641.webp
måla
Bilen målas blå.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/95625133.webp
älska
Hon älskar sin katt mycket.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/43956783.webp
springa bort
Vår katt sprang bort.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/125400489.webp
lämna
Turister lämnar stranden vid middagstid.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
cms/verbs-webp/79582356.webp
dechiffrera
Han dechiffrerar det finstilta med ett förstoringsglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/102631405.webp
glömma
Hon vill inte glömma det förflutna.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/81986237.webp
blanda
Hon blandar en fruktjuice.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
cms/verbs-webp/100011426.webp
påverka
Låt dig inte påverkas av andra!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/111750432.webp
hänga
Båda hänger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/113393913.webp
stanna
Taxibilarna har stannat vid stoppet.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hänga ned
Istappar hänger ner från taket.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/71260439.webp
skriva till
Han skrev till mig förra veckan.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.