Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

ontbyt eet
Ons verkies om in die bed te ontbyt.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

hardloop uit
Sy hardloop uit met die nuwe skoene.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

bespreek
Hulle bespreek hul planne.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

voel
Sy voel die baba in haar maag.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
