Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verkoop
Die koopwaar word uitverkoop.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

beteken
Wat beteken hierdie wapenskild op die vloer?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

bewys
Hy wil ’n wiskundige formule bewys.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

stel vas
Die datum word vasgestel.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

bespreek
Hulle bespreek hul planne.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

verhuur
Hy verhuur sy huis.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
