Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/100298227.webp
omhels
Hy omhels sy ou pa.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/118868318.webp
hou van
Sy hou meer van sjokolade as van groente.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/73649332.webp
skree
As jy gehoor wil word, moet jy jou boodskap hard skree.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewys
Hy wil ’n wiskundige formule bewys.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moet
’n Mens moet baie water drink.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
cms/verbs-webp/32796938.webp
stuur af
Sy wil die brief nou afstuur.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/34725682.webp
stel voor
Die vrou stel iets aan haar vriendin voor.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.