Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
doen vir
Hulle wil iets vir hulle gesondheid doen.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
skakel af
Sy skakel die alarmklok af.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.
bestaan
Dinosaurussen bestaan nie meer vandag nie.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
beperk
Hekke beperk ons vryheid.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
begin
Hulle sal hulle egskeiding begin.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
ontmoet
Die vriende het ontmoet vir ’n gesamentlike ete.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.