Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

spaar
Jy kan geld op verhitting spaar.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

neem
Sy moet baie medikasie neem.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

bestaan
Dinosaurussen bestaan nie meer vandag nie.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.

kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

glo
Baie mense glo in God.
geloven
Veel mensen geloven in God.

’n jaar herhaal
Die student het ’n jaar herhaal.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
