Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
versterk
Gimnastiek versterk die spiere.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
saamneem
Ons het ’n Kersboom saamgeneem.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
dragen
De ezel draagt een zware last.
gaan loer
Die dokters gaan elke dag by die pasiënt loer.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
raak
Die boer raak sy plante aan.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
hardloop
Sy hardloop elke oggend op die strand.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
moeilik vind
Albei vind dit moeilik om totsiens te sê.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
pret hê
Ons het baie pret by die kermis gehad!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!