Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

kritiseer
Die baas kritiseer die werknemer.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

toelaat
Mens moet nie depressie toelaat nie.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

was
Ek hou nie daarvan om die skottelgoed te was nie.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

onderstreep
Hy het sy verklaring onderstreep.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

word
Hulle het ’n goeie span geword.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

stomslaan
Die verrassing slaan haar stom.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

waarborg
Versekering waarborg beskerming in geval van ongelukke.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

verhuur
Hy verhuur sy huis.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

gaan
Waarheen gaan julle albei?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

meng
Sy meng ’n vrugtesap.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
