Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

parkeer
Die motors is in die ondergrondse parkeergarage geparkeer.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

brand
Jy moet nie geld brand nie.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

buite gaan
Die kinders wil uiteindelik buite gaan.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
vormen
We vormen samen een goed team.

bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.

kom maklik
Surfing kom maklik vir hom.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

brand
’n Vuur brand in die kaggel.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

draai
Sy draai die vleis.
draaien
Ze draait het vlees.

lewer kommentaar
Hy lewer elke dag kommentaar oor politiek.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.
