Woordenlijst
Leer werkwoorden – Tsjechisch
odeslat
Tento balík bude brzy odeslán.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
patřit
Moje žena mi patří.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
minout
Muž minul svůj vlak.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
běžet
Atlet běží.
rennen
De atleet rent.
ležet
Děti společně leží na trávníku.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
existovat
Dinosauři dnes již neexistují.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
zlepšit
Chce si zlepšit postavu.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
kopnout
V bojových uměních musíte umět dobře kopnout.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
čekat
Musíme ještě čekat měsíc.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
myslet
Musí na něj pořád myslet.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
nenávidět
Ti dva kluci se vzájemně nenávidí.
haten
De twee jongens haten elkaar.