Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
completar
¿Puedes completar el rompecabezas?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
buscar
El ladrón busca en la casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
excluir
El grupo lo excluye.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
saltar
El niño salta felizmente.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.