Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
representar
Los abogados representan a sus clientes en la corte.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
sonar
¿Oyes sonar la campana?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
sorprender
Ella sorprendió a sus padres con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
dejar pasar
Nadie quiere dejarlo pasar en la caja del supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
perderse
Es fácil perderse en el bosque.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
enviar
Me enviarán los productos en un paquete.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
asombrarse
Ella se asombró cuando recibió la noticia.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
rezar
Él reza en silencio.
bidden
Hij bidt in stilte.
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
atropellar
Desafortunadamente, muchos animales todavía son atropellados por coches.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.