Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/22225381.webp
partir
El barco parte del puerto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/99769691.webp
pasar
El tren nos está pasando.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/89084239.webp
reducir
Definitivamente necesito reducir mis costos de calefacción.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
cms/verbs-webp/40632289.webp
chatear
Los estudiantes no deberían chatear durante la clase.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/87317037.webp
jugar
El niño prefiere jugar solo.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
cms/verbs-webp/65199280.webp
correr tras
La madre corre tras su hijo.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/18316732.webp
atravesar
El coche atraviesa un árbol.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/112755134.webp
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/128644230.webp
renovar
El pintor quiere renovar el color de la pared.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/99602458.webp
restringir
¿Se debe restringir el comercio?
beperken
Moet handel worden beperkt?