Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
abrir
¿Puedes abrir esta lata por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
gastar
Tenemos que gastar mucho dinero en reparaciones.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
casar
A los menores no se les permite casarse.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
probar
Él quiere probar una fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
publicar
La publicidad a menudo se publica en periódicos.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
encontrar el camino de regreso
No puedo encontrar mi camino de regreso.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
soportar
Ella no puede soportar el canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
detener
Debes detenerte en la luz roja.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
necesitar
Urgentemente necesito unas vacaciones; ¡tengo que ir!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
divertirse
¡Nos divertimos mucho en la feria!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!