Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/94482705.webp
traducir
Él puede traducir entre seis idiomas.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/15353268.webp
exprimir
Ella exprime el limón.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/114052356.webp
quemar
La carne no debe quemarse en la parrilla.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viajar
Nos gusta viajar por Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/109588921.webp
apagar
Ella apaga el despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/74119884.webp
abrir
El niño está abriendo su regalo.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/112286562.webp
trabajar
Ella trabaja mejor que un hombre.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/99455547.webp
aceptar
Algunas personas no quieren aceptar la verdad.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/115520617.webp
atropellar
Un ciclista fue atropellado por un coche.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/112408678.webp
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/85623875.webp
estudiar
Hay muchas mujeres estudiando en mi universidad.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.