Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/81025050.webp
luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/120086715.webp
completar
¿Puedes completar el rompecabezas?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
cms/verbs-webp/101630613.webp
buscar
El ladrón busca en la casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/112755134.webp
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/32312845.webp
excluir
El grupo lo excluye.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltar
El niño salta felizmente.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/111063120.webp
conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitar
El niño imita un avión.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.