Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/123213401.webp
ienīst
Abi zēni viens otru ienīst.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/129244598.webp
ierobežot
Diētas laikā jāierobežo ēdiens.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/123519156.webp
pavadīt
Viņa visu savu brīvo laiku pavadīt ārā.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/100298227.webp
apskaut
Viņš apskauj savu veco tēvu.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorēt
Bērns ignorē savas mātes vārdus.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/55788145.webp
nosedz
Bērns nosedz savas ausis.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/43532627.webp
dzīvot
Viņi dzīvo kopā dzīvoklī.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/40326232.webp
saprast
Es beidzot sapratu uzdevumu!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/118861770.webp
baidīties
Bērns tumsā baidās.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/121112097.webp
krāsot
Es tev uzkrāsoju skaistu gleznu!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/92612369.webp
novietot
Velosipēdi ir novietoti pie mājas.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/122479015.webp
nogriezt
Audums tiek nogriezts izmēram.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.