Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

ienīst
Abi zēni viens otru ienīst.
haten
De twee jongens haten elkaar.

ierobežot
Diētas laikā jāierobežo ēdiens.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

pavadīt
Viņa visu savu brīvo laiku pavadīt ārā.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

apskaut
Viņš apskauj savu veco tēvu.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

ignorēt
Bērns ignorē savas mātes vārdus.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

nosedz
Bērns nosedz savas ausis.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

dzīvot
Viņi dzīvo kopā dzīvoklī.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

saprast
Es beidzot sapratu uzdevumu!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

baidīties
Bērns tumsā baidās.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.

krāsot
Es tev uzkrāsoju skaistu gleznu!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

novietot
Velosipēdi ir novietoti pie mājas.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
