Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

cīnīties
Sportisti cīnās viens pret otru.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

risināt
Problēmas ir jārisina.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

kalpot
Pavārs šodien mums kalpo pats.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

izsaukt
Mana skolotāja mani bieži izsauc.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

izklaidēties
Mēs izklaidējāmies tivoli!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!

būvēt
Bērni būvē augstu torņu.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

izbraukt
Ūdens bija pārāk daudz; kravas automašīnai neizdevās izbraukt.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

pazaudēt
Pagaidi, tu esi pazaudējis savu maka!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

noņemt
Amatnieks noņēma vecās flīzes.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

aprakstīt
Kā aprakstīt krāsas?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

ietaupīt
Jūs ietaupat naudu, samazinot istabas temperatūru.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
