Woordenlijst
Leer werkwoorden – Pools

leżeć
Czas jej młodości leży daleko wstecz.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

chronić
Kask ma chronić przed wypadkami.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

oddać
Nauczyciel oddaje prace domowe uczniom.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

patrzeć
Wszyscy patrzą na swoje telefony.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

odmawiać
Dziecko odmawia jedzenia.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

patrzeć
Ona patrzy przez dziurę.
kijken
Ze kijkt door een gat.

odnowić
Malarz chce odnowić kolor ściany.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

konsumować
Ona konsumuje kawałek ciasta.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

opuścić
Wielu Anglików chciało opuścić UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

dyskutować
Koledzy dyskutują nad problemem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

ustawić
Musisz ustawić zegar.
instellen
Je moet de klok instellen.
