Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

preparar
Um delicioso café da manhã está sendo preparado!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

virar-se
Você tem que virar o carro aqui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

sair
O homem sai.
verlaten
De man vertrekt.

assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

dever
Ele deve descer aqui.
moeten
Hij moet hier uitstappen.

afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

significar
O que este brasão no chão significa?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
