Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/77581051.webp
oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/97593982.webp
preparar
Um delicioso café da manhã está sendo preparado!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/128159501.webp
misturar
Vários ingredientes precisam ser misturados.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
cms/verbs-webp/75508285.webp
esperar ansiosamente
As crianças sempre esperam ansiosamente pela neve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/101158501.webp
agradecer
Ele agradeceu com flores.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/84847414.webp
cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/84943303.webp
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/123648488.webp
passar por
Os médicos passam pelo paciente todos os dias.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/119952533.webp
provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/107996282.webp
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.