Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/103910355.webp
sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/97593982.webp
preparar
Um delicioso café da manhã está sendo preparado!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/84847414.webp
cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/100585293.webp
virar-se
Você tem que virar o carro aqui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/102049516.webp
sair
O homem sai.
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/89636007.webp
assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/108218979.webp
dever
Ele deve descer aqui.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/109657074.webp
afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/93792533.webp
significar
O que este brasão no chão significa?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
cms/verbs-webp/42212679.webp
trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/107852800.webp
olhar
Ela olha através de um binóculo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.