Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

pertencer
Minha esposa me pertence.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

lavar
A mãe lava seu filho.
wassen
De moeder wast haar kind.

passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

acontecer
O funeral aconteceu anteontem.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

precisar
Você precisa de um macaco para trocar um pneu.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
