Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

compartilhar
Precisamos aprender a compartilhar nossa riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

omitir
Você pode omitir o açúcar no chá.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

cobrir
Ela cobre seu rosto.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

ignorar
A criança ignora as palavras de sua mãe.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

levar
Nós levamos uma árvore de Natal conosco.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

sair
Muitos ingleses queriam sair da UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

limitar
Cercas limitam nossa liberdade.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

levantar-se
Ela não consegue mais se levantar sozinha.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
