Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

leave out
You can leave out the sugar in the tea.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

restrict
Should trade be restricted?
beperken
Moet handel worden beperkt?

feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

explain
Grandpa explains the world to his grandson.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

believe
Many people believe in God.
geloven
Veel mensen geloven in God.

stand up
She can no longer stand up on her own.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
