Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

sisse lülitama
Lülita teler sisse!
aanzetten
Zet de TV aan!

andestama
Ma annan talle võlad andeks.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

aastat kordama
Üliõpilane on aastat kordama jäänud.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

kihluma
Nad on salaja kihlunud!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

lahkuma
Meie puhkusekülalised lahkusid eile.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

kahisema
Lehed kahisevad mu jalgade all.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

lahkuma
Rong lahkub.
vertrekken
De trein vertrekt.

avalduma
Ta soovib oma sõbrale avalduda.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

teadma
Laps teab oma vanemate tülist.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

reisima
Talle meeldib reisida ja ta on näinud paljusid riike.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

avama
Kas sa saaksid mulle selle purgi avada?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
