Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

kallistama
Ta kallistab oma vana isa.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

lükkama
Õde lükkab patsienti ratastoolis.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

kandma
Eesel kannab rasket koormat.
dragen
De ezel draagt een zware last.

omama
Ma omam punast sportautot.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

andestama
Ma annan talle võlad andeks.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

jagama
Nad jagavad kodutöid omavahel.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

tõlkima
Ta oskab tõlkida kuues keeles.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

andma
Isa tahab oma pojale lisaraha anda.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

läbi viima
Ta viib läbi remondi.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

värvima
Ta on oma käed ära värvind.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

maksma
Ta maksis krediitkaardiga.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
