Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
acompanhar
Posso acompanhar você?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
discursar
O político está discursando na frente de muitos estudantes.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
repetir
Meu papagaio pode repetir meu nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
acordar
Ele acabou de acordar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.