Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

trazer
O mensageiro traz um pacote.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

acabar
Como acabamos nesta situação?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

partir
Ela parte em seu carro.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

perder-se
Eu me perdi no caminho.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

esperar
Ainda temos que esperar por um mês.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

deixar passar
Deveriam os refugiados serem deixados passar nas fronteiras?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

construir
As crianças estão construindo uma torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

liderar
O caminhante mais experiente sempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
