Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
voltar
Não consigo encontrar o caminho de volta.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
infectar-se
Ela se infectou com um vírus.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
acompanhar
O cachorro os acompanha.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
contratar
O candidato foi contratado.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
prestar atenção
Deve-se prestar atenção nas placas de trânsito.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
pisar
Não posso pisar no chão com este pé.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
conter
Peixe, queijo e leite contêm muita proteína.