Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
ter vez
Por favor, espere, você terá sua vez em breve!
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amar
Ela realmente ama seu cavalo.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
queimar
A carne não deve queimar na grelha.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
limpar
O trabalhador está limpando a janela.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publicar
Publicidade é frequentemente publicada em jornais.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
olhar um para o outro
Eles se olharam por muito tempo.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
restringir
O comércio deve ser restringido?
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
afastar
Um cisne afasta o outro.