Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
acordar
O despertador a acorda às 10 da manhã.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
expressar-se
Ela quer se expressar para sua amiga.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limitar
Durante uma dieta, é preciso limitar a ingestão de alimentos.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
contratar
A empresa quer contratar mais pessoas.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
raden
Je moet raden wie ik ben!
adivinhar
Você precisa adivinhar quem eu sou!
beginnen
De soldaten beginnen.
começar
Os soldados estão começando.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplificar
Você tem que simplificar coisas complicadas para crianças.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
recolher
Temos que recolher todas as maçãs.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publicar
O editor publicou muitos livros.