Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
conduzir
Os cowboys conduzem o gado com cavalos.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
estar de pé
O alpinista está no pico.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
perder-se
É fácil se perder na floresta.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
preparar
Eles preparam uma deliciosa refeição.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
acontecer
Um acidente aconteceu aqui.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
partir
Ela parte em seu carro.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
parar
A policial para o carro.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
chegar
A sorte está chegando até você.