Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
conduzir
Os cowboys conduzem o gado com cavalos.

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
estar de pé
O alpinista está no pico.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
perder-se
É fácil se perder na floresta.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
preparar
Eles preparam uma deliciosa refeição.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
acontecer
Um acidente aconteceu aqui.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
partir
Ela parte em seu carro.

stoppen
De agente stopt de auto.
parar
A policial para o carro.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
