Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.

vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
tornar-se amigos
Os dois se tornaram amigos.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cometer um erro
Pense bem para não cometer um erro!

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
colher
Nós colhemos muito vinho.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
tocar
O sino toca todos os dias.

trekken
Hij trekt de slee.
puxar
Ele puxa o trenó.

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
servir
Cães gostam de servir seus donos.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
ordenar
Ele gosta de ordenar seus selos.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
entrar
Você tem que entrar com sua senha.

walgen van
Ze walgde van spinnen.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
