Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/129403875.webp
tocar
O sino toca todos os dias.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/25599797.webp
economizar
Você economiza dinheiro quando diminui a temperatura do ambiente.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/1422019.webp
repetir
Meu papagaio pode repetir meu nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aguentar
Ela não aguenta o canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/90773403.webp
seguir
Meu cachorro me segue quando eu corro.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/118003321.webp
visitar
Ela está visitando Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/61806771.webp
trazer
O mensageiro traz um pacote.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/111792187.webp
escolher
É difícil escolher o certo.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
cms/verbs-webp/77572541.webp
remover
O artesão removeu os antigos azulejos.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/59121211.webp
tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/113966353.webp
servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.