Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/125385560.webp
lavar
A mãe lava seu filho.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/5161747.webp
remover
A escavadeira está removendo o solo.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
cms/verbs-webp/53646818.webp
deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/32180347.webp
desmontar
Nosso filho desmonta tudo!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
cms/verbs-webp/62000072.webp
passar a noite
Estamos passando a noite no carro.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/96476544.webp
marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
cms/verbs-webp/35862456.webp
começar
Uma nova vida começa com o casamento.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
cms/verbs-webp/123786066.webp
beber
Ela bebe chá.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/104818122.webp
consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/117491447.webp
depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.