Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
beijar
Ele beija o bebê.
kussen
Hij kust de baby.
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
investir
Em que devemos investir nosso dinheiro?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
aceitar
Cartões de crédito são aceitos aqui.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
queimar
Há um fogo queimando na lareira.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.