Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

restringir
O comércio deve ser restringido?
beperken
Moet handel worden beperkt?

sair
Ela sai do carro.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

dormir
O bebê dorme.
slapen
De baby slaapt.

viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.

examinar
O dentista examina a dentição do paciente.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.

monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
