Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
pular
A criança está pulando feliz.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
olhar para
Nas férias, eu olhei para muitos pontos turísticos.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cobrir
A criança cobre seus ouvidos.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
trazer
O mensageiro traz um pacote.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
seguir
Meu cachorro me segue quando eu corro.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
começar
A escola está apenas começando para as crianças.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
chamar
O menino chama o mais alto que pode.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.
cometer um erro
Pense bem para não cometer um erro!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!