Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/120900153.webp
sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Ele entra no quarto do hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/118596482.webp
procurar
Eu procuro por cogumelos no outono.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
cms/verbs-webp/103719050.webp
desenvolver
Eles estão desenvolvendo uma nova estratégia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/112286562.webp
trabalhar
Ela trabalha melhor que um homem.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/111892658.webp
entregar
Ele entrega pizzas em casas.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/79317407.webp
comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/117897276.webp
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/106725666.webp
verificar
Ele verifica quem mora lá.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/36190839.webp
combater
O corpo de bombeiros combate o fogo pelo ar.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/38296612.webp
existir
Dinossauros não existem mais hoje.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
cms/verbs-webp/93697965.webp
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.