Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/31726420.webp
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/43100258.webp
encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/94153645.webp
chorar
A criança está chorando na banheira.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/101158501.webp
agradecer
Ele agradeceu com flores.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/125884035.webp
surpreender
Ela surpreendeu seus pais com um presente.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/74176286.webp
proteger
A mãe protege seu filho.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/77572541.webp
remover
O artesão removeu os antigos azulejos.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/122290319.webp
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/42212679.webp
trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
cms/verbs-webp/102631405.webp
esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/115113805.webp
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.