Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

plakať
Dieťa plače vo vani.
huilen
Het kind huilt in het bad.

zložiť
Študenti zložili skúšku.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

zaspať
Chcú konečne zaspať na jednu noc.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

znížiť
Určite musím znížiť svoje náklady na kúrenie.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

kopnúť
Radi kopia, ale len v stolnom futbale.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

prenasledovať
Kovboj prenasleduje kone.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

tlačiť
Auto zastavilo a muselo byť tlačené.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

míňať peniaze
Musíme míňať veľa peňazí na opravy.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

dávať pozor
Treba dávať pozor na dopravné značky.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.

chrániť
Matka chráni svoje dieťa.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

tešiť sa
Ona sa teší zo života.
genieten
Ze geniet van het leven.
