Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

skladovať
Svoje peniaze skladujem v nočnom stolíku.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

stať sa
Tu sa stala nehoda.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

zvoniť
Počujete zvoniť zvonec?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

prejsť
Stredoveké obdobie už prešlo.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

zasnúbiť sa
Tajne sa zasnúbili!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

byť
Nemal by si byť smutný!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

cítiť
Často sa cíti osamelý.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

posielať
Tovar mi bude poslaný v balíku.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

oženiť sa
Pár sa práve oženil.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

vytiahnuť
Ako hodlá vytiahnuť tú veľkú rybu?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

obnoviť
Maliar chce obnoviť farbu steny.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
