Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/125402133.webp
toccare
Lui la tocca teneramente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/102631405.webp
dimenticare
Lei non vuole dimenticare il passato.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/859238.webp
esercitare
Lei esercita una professione insolita.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/47737573.webp
essere interessato
Il nostro bambino è molto interessato alla musica.
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
cms/verbs-webp/121820740.webp
iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/75001292.webp
partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/102114991.webp
tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/80325151.webp
completare
Hanno completato l’arduo compito.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/116835795.webp
arrivare
Molte persone arrivano in camper durante le vacanze.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/58477450.webp
affittare
Sta affittando la sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.