Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

spiegare
Lei gli spiega come funziona il dispositivo.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

iniziare
Una nuova vita inizia con il matrimonio.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

bruciare
Non dovresti bruciare i soldi.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

mostrare
Posso mostrare un visto nel mio passaporto.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

inviare
Ti sto inviando una lettera.
sturen
Ik stuur je een brief.

inviare
Questa azienda invia merci in tutto il mondo.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.

consumare
Lei consuma un pezzo di torta.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
