Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

immaginare
Lei immagina qualcosa di nuovo ogni giorno.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

pendere
Dei ghiaccioli pendono dal tetto.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

ascoltare
Lei ascolta e sente un rumore.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

condividere
Dobbiamo imparare a condividere la nostra ricchezza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

raccontare
Lei le racconta un segreto.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
