Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

correr
Ela corre todas as manhãs na praia.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

atravessar
O carro atravessa uma árvore.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

parar
A mulher para um carro.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

restringir
O comércio deve ser restringido?
beperken
Moet handel worden beperkt?

esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

lidar
Tem-se que lidar com problemas.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

ostentar
Ele gosta de ostentar seu dinheiro.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

limitar
Durante uma dieta, é preciso limitar a ingestão de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
