Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
liquidar
A mercadoria está sendo liquidada.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
desfrutar
Ela desfruta da vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
aceitar
Algumas pessoas não querem aceitar a verdade.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
formar
Nós formamos uma boa equipe juntos.
vormen
We vormen samen een goed team.
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
correr
O atleta corre.
rennen
De atleet rent.
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.