Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
confiar
Todos nós confiamos uns nos outros.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
abraçar
Ele abraça seu velho pai.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
acompanhar
Posso acompanhar você?
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
tocar
O agricultor toca suas plantas.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
falar
Não se deve falar muito alto no cinema.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
treinar
O cachorro é treinado por ela.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaken
Dit smaakt echt goed!
provar
Isso prova muito bem!