Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/23257104.webp
push
They push the man into the water.
duwen
Ze duwen de man het water in.
cms/verbs-webp/102677982.webp
feel
She feels the baby in her belly.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/46998479.webp
discuss
They discuss their plans.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
cms/verbs-webp/100585293.webp
turn around
You have to turn the car around here.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/96476544.webp
set
The date is being set.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/27076371.webp
belong
My wife belongs to me.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/105504873.webp
want to leave
She wants to leave her hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/121112097.webp
paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/118485571.webp
do for
They want to do something for their health.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
cms/verbs-webp/60395424.webp
jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/104135921.webp
enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/23258706.webp
pull up
The helicopter pulls the two men up.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.