Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.

speak up
Whoever knows something may speak up in class.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

look up
What you don’t know, you have to look up.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

arrive
Many people arrive by camper van on vacation.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

stand
The mountain climber is standing on the peak.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

leave out
You can leave out the sugar in the tea.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

thank
He thanked her with flowers.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

speak
He speaks to his audience.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

give birth
She will give birth soon.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

protect
Children must be protected.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
