Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

stop
The policewoman stops the car.
stoppen
De agente stopt de auto.

taste
This tastes really good!
smaken
Dit smaakt echt goed!

ring
The bell rings every day.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

open
The child is opening his gift.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

see again
They finally see each other again.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

produce
We produce our own honey.
produceren
We produceren onze eigen honing.

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

do for
They want to do something for their health.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

think along
You have to think along in card games.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

need
I’m thirsty, I need water!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

change
The car mechanic is changing the tires.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
