Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

start
The soldiers are starting.
beginnen
De soldaten beginnen.

report to
Everyone on board reports to the captain.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

like
She likes chocolate more than vegetables.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

happen to
Did something happen to him in the work accident?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

become friends
The two have become friends.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

tell
I have something important to tell you.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.
