Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
faire
Ils veulent faire quelque chose pour leur santé.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
prendre
Elle doit prendre beaucoup de médicaments.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
signifier
Que signifie ce blason sur le sol?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!
faire la grasse matinée
Ils veulent enfin faire la grasse matinée pour une nuit.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
préparer
Elle lui a préparé une grande joie.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
apparaître
Un gros poisson est soudainement apparu dans l’eau.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
tester
La voiture est testée dans l’atelier.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
exposer
L’art moderne est exposé ici.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
passer
Le temps passe parfois lentement.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
permettre
On ne devrait pas permettre la dépression.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.