Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

suggérer
La femme suggère quelque chose à son amie.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

commencer
Une nouvelle vie commence avec le mariage.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

pardonner
Je lui pardonne ses dettes.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

arrêter
Je veux arrêter de fumer dès maintenant!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

prouver
Il veut prouver une formule mathématique.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

laver
La mère lave son enfant.
wassen
De moeder wast haar kind.

sortir
Elle sort de la voiture.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
