Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

servir
Le serveur sert la nourriture.
serveren
De ober serveert het eten.

prouver
Il veut prouver une formule mathématique.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

produire
Nous produisons notre propre miel.
produceren
We produceren onze eigen honing.

récolter
Nous avons récolté beaucoup de vin.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

visiter
Elle visite Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

mettre de côté
Je veux mettre de côté un peu d’argent chaque mois pour plus tard.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

pratiquer
La femme pratique le yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

arriver
Il est arrivé juste à temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

arracher
Les mauvaises herbes doivent être arrachées.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.

espérer
Beaucoup espèrent un avenir meilleur en Europe.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
