Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
annuler
Le contrat a été annulé.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
aller
Où est allé le lac qui était ici?
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
restreindre
Le commerce devrait-il être restreint?
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
former
Le chien est formé par elle.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
épeler
Les enfants apprennent à épeler.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
connaître
Des chiens étrangers veulent se connaître.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
remercier
Je vous en remercie beaucoup!
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
étudier
Il y a beaucoup de femmes qui étudient à mon université.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrer
Le navire entre dans le port.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passer
Le train passe devant nous.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
utiliser
Elle utilise des produits cosmétiques tous les jours.