Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
mettre à jour
De nos jours, il faut constamment mettre à jour ses connaissances.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
suivre
Les poussins suivent toujours leur mère.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
passer
L’eau était trop haute; le camion n’a pas pu passer.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
quitter
Il a quitté son travail.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initier
Ils vont initier leur divorce.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exister
Les dinosaures n’existent plus aujourd’hui.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
découper
Il faut découper les formes.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
faire
Ils veulent faire quelque chose pour leur santé.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
traverser
La voiture traverse un arbre.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
commencer
L’école commence juste pour les enfants.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
couvrir
Elle a couvert le pain avec du fromage.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
consumer
Le feu va consumer beaucoup de la forêt.