Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.

kijken
Ze kijkt door een gat.
regarder
Elle regarde à travers un trou.

uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
disparaître
De nombreux animaux ont disparu aujourd’hui.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
réduire
Je dois absolument réduire mes frais de chauffage.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
penser en dehors de la boîte
Pour réussir, il faut parfois penser en dehors de la boîte.

openen
Het kind opent zijn cadeau.
ouvrir
L’enfant ouvre son cadeau.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
faire la grasse matinée
Ils veulent enfin faire la grasse matinée pour une nuit.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
renforcer
La gymnastique renforce les muscles.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
monter
Ils montent aussi vite qu’ils le peuvent.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
poursuivre
Le cowboy poursuit les chevaux.
