Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/120801514.webp
missen
Ik zal je zo erg missen!
manquer
Tu vas tellement me manquer!
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrer
Le navire entre dans le port.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
être
Tu ne devrais pas être triste!
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
penser
Elle doit toujours penser à lui.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
presser
Elle presse le citron.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
s’asseoir
Elle s’assied au bord de la mer au coucher du soleil.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mélanger
Il faut mélanger différents ingrédients.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
rentrer
Il rentre chez lui après le travail.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
boire
Les vaches boivent de l’eau de la rivière.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
éviter
Il doit éviter les noix.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpasser
Les baleines surpassent tous les animaux en poids.