Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
consumer
Le feu va consumer beaucoup de la forêt.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
regarder en bas
Elle regarde en bas dans la vallée.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
augmenter
La population a considérablement augmenté.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
penser
Elle doit toujours penser à lui.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
poser le pied sur
Je ne peux pas poser le pied par terre avec ce pied.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choisir
Il est difficile de choisir le bon.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
aller
Où est allé le lac qui était ici?
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accepter
Les cartes de crédit sont acceptées ici.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
embrasser
Il embrasse le bébé.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
décider
Elle ne peut pas décider quels chaussures porter.