Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
vérifier
Il vérifie qui y habite.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
couper
La coiffeuse lui coupe les cheveux.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
démonter
Notre fils démonte tout!
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
annuler
Le vol est annulé.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mélanger
Il faut mélanger différents ingrédients.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
manger
Que voulons-nous manger aujourd’hui?
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduire
Il peut traduire entre six langues.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
peindre
La voiture est en train d’être peinte en bleu.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
garder
Je garde mon argent dans ma table de nuit.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
générer
Nous générons de l’électricité avec le vent et la lumière du soleil.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
tourner
Les voitures tournent en cercle.