Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
commencer
Une nouvelle vie commence avec le mariage.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
discuter
Il discute souvent avec son voisin.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passer
Le temps passe parfois lentement.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
demander
Il lui demande pardon.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fournir
Des chaises longues sont fournies pour les vacanciers.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
lâcher
Vous ne devez pas lâcher la prise!

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
remercier
Je vous en remercie beaucoup!

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
chasser
Un cygne en chasse un autre.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examiner
Les échantillons de sang sont examinés dans ce laboratoire.
