Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
évoquer
Combien de fois dois-je évoquer cet argument?
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passer
Le train passe devant nous.
cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
prendre
Elle doit prendre beaucoup de médicaments.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
importer
Nous importons des fruits de nombreux pays.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
dire
J’ai quelque chose d’important à te dire.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
vérifier
Le mécanicien vérifie les fonctions de la voiture.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
causer
Trop de gens causent rapidement le chaos.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
combattre
Les pompiers combattent le feu depuis les airs.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
suffire
Une salade me suffit pour le déjeuner.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
se réunir
C’est agréable quand deux personnes se réunissent.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.