Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
répondre
Elle répond toujours en première.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
surmonter
Les athlètes surmontent la cascade.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
s’exprimer
Elle veut s’exprimer à son amie.

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
trouver difficile
Tous les deux trouvent difficile de dire au revoir.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
préférer
Beaucoup d’enfants préfèrent les bonbons aux choses saines.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
écouter
Il aime écouter le ventre de sa femme enceinte.

geloven
Veel mensen geloven in God.
croire
Beaucoup de gens croient en Dieu.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
détruire
La tornade détruit de nombreuses maisons.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
comprendre
Je ne peux pas te comprendre !

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
réveiller
Il vient de se réveiller.
