Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais
worden
Ze zijn een goed team geworden.
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
louer
Il loue sa maison.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promouvoir
Nous devons promouvoir des alternatives au trafic automobile.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construire
Les enfants construisent une haute tour.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
se marier
Le couple vient de se marier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
licencier
Mon patron m’a licencié.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
chercher
La police cherche le coupable.
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
tuer
Soyez prudent, vous pouvez tuer quelqu’un avec cette hache!
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
inviter
Nous vous invitons à notre fête du Nouvel An.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
voir clairement
Je vois tout clairement avec mes nouvelles lunettes.