Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
louer
Il loue sa maison.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promouvoir
Nous devons promouvoir des alternatives au trafic automobile.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construire
Les enfants construisent une haute tour.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
se marier
Le couple vient de se marier.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
licencier
Mon patron m’a licencié.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
chercher
La police cherche le coupable.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
tuer
Soyez prudent, vous pouvez tuer quelqu’un avec cette hache!
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
inviter
Nous vous invitons à notre fête du Nouvel An.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
voir clairement
Je vois tout clairement avec mes nouvelles lunettes.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
peindre
Elle a peint ses mains.