Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
rappeler
Veuillez me rappeler demain.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
aller
Où est allé le lac qui était ici?
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
appeler
Le garçon appelle aussi fort qu’il peut.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagner
Le chien les accompagne.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
voter
On vote pour ou contre un candidat.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
licencier
Mon patron m’a licencié.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passer
Le train passe devant nous.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
trouver un logement
Nous avons trouvé un logement dans un hôtel bon marché.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
reprendre
L’appareil est défectueux ; le revendeur doit le reprendre.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
arrêter
Je veux arrêter de fumer dès maintenant!
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
écrire
Vous devez écrire le mot de passe!
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construire
Les enfants construisent une haute tour.