Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
tourner
Les voitures tournent en cercle.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
partir
Elle part dans sa voiture.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
écouter
Il aime écouter le ventre de sa femme enceinte.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
travailler pour
Il a beaucoup travaillé pour ses bonnes notes.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
courir
L’athlète court.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
augmenter
La population a considérablement augmenté.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
dire
J’ai quelque chose d’important à te dire.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
appuyer
Il appuie sur le bouton.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
se regarder
Ils se sont regardés longtemps.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passer
Le train passe devant nous.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transporter
Le camion transporte les marchandises.