Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
ravir
Le but ravit les fans de football allemands.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
diriger
Il aime diriger une équipe.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
rendre
Le chien rend le jouet.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
préparer
Elle prépare un gâteau.
cms/verbs-webp/53284806.webp
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
penser en dehors de la boîte
Pour réussir, il faut parfois penser en dehors de la boîte.
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
passer avant
La santé passe toujours avant tout !
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
revenir
Le boomerang est revenu.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discuter
Les collègues discutent du problème.
cms/verbs-webp/106591766.webp
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
suffire
Une salade me suffit pour le déjeuner.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
changer
Beaucoup de choses ont changé à cause du changement climatique.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
voyager
Il aime voyager et a vu de nombreux pays.