Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
écrire à
Il m’a écrit la semaine dernière.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arracher
Les mauvaises herbes doivent être arrachées.

openen
Het kind opent zijn cadeau.
ouvrir
L’enfant ouvre son cadeau.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.

vormen
We vormen samen een goed team.
former
Nous formons une bonne équipe ensemble.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accepter
Je ne peux pas changer cela, je dois l’accepter.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
répéter
Mon perroquet peut répéter mon nom.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fournir
Des chaises longues sont fournies pour les vacanciers.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
préparer
Elle lui a préparé une grande joie.

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
aimer
Elle aime beaucoup son chat.
