Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
embaucher
L’entreprise veut embaucher plus de personnes.

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
soutenir
Nous soutenons la créativité de notre enfant.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
louer
Il loue sa maison.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
oublier
Elle ne veut pas oublier le passé.

genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
suffire
Une salade me suffit pour le déjeuner.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.

activeren
De rook activeerde het alarm.
déclencher
La fumée a déclenché l’alarme.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
ajouter
Elle ajoute un peu de lait au café.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
