Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
répondre
Elle répond toujours en première.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
ajouter
Elle ajoute un peu de lait au café.
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
geloven
Veel mensen geloven in God.
croire
Beaucoup de gens croient en Dieu.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choisir
Il est difficile de choisir le bon.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
expliquer
Elle lui explique comment l’appareil fonctionne.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
drukken
Hij drukt op de knop.
appuyer
Il appuie sur le bouton.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
détruire
Les fichiers seront complètement détruits.
vormen
We vormen samen een goed team.
former
Nous formons une bonne équipe ensemble.