Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

retrouver son chemin
Je ne peux pas retrouver mon chemin.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

ajouter
Elle ajoute un peu de lait au café.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

dormir
Le bébé dort.
slapen
De baby slaapt.

couvrir
L’enfant couvre ses oreilles.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

posséder
Je possède une voiture de sport rouge.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

servir
Les chiens aiment servir leurs maîtres.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

combattre
Les pompiers combattent le feu depuis les airs.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

démonter
Notre fils démonte tout!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
