Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/89516822.webp
punir
Elle a puni sa fille.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/125402133.webp
toucher
Il la touche tendrement.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/101556029.webp
refuser
L’enfant refuse sa nourriture.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/43532627.webp
vivre
Ils vivent dans une colocation.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consommer
Elle consomme un morceau de gâteau.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/19351700.webp
fournir
Des chaises longues sont fournies pour les vacanciers.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/123179881.webp
s’entraîner
Il s’entraîne tous les jours avec son skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
cms/verbs-webp/117421852.webp
devenir amis
Les deux sont devenus amis.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/21529020.webp
courir vers
La fille court vers sa mère.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/102167684.webp
comparer
Ils comparent leurs chiffres.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
cms/verbs-webp/1422019.webp
répéter
Mon perroquet peut répéter mon nom.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/38296612.webp
exister
Les dinosaures n’existent plus aujourd’hui.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.