Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/101938684.webp
effectuer
Il effectue la réparation.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
cms/verbs-webp/124320643.webp
trouver difficile
Tous les deux trouvent difficile de dire au revoir.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/77581051.webp
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/96476544.webp
fixer
La date est fixée.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepter
Je ne peux pas changer cela, je dois l’accepter.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/53646818.webp
laisser entrer
Il neigeait dehors et nous les avons laissés entrer.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/65199280.webp
courir après
La mère court après son fils.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/115373990.webp
apparaître
Un gros poisson est soudainement apparu dans l’eau.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/123648488.webp
passer
Les médecins passent chez le patient tous les jours.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/115113805.webp
discuter
Ils discutent entre eux.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/17624512.webp
s’habituer
Les enfants doivent s’habituer à se brosser les dents.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arriver
L’avion est arrivé à l’heure.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.