Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/111892658.webp
livrer
Il livre des pizzas à domicile.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/60395424.webp
sautiller
L’enfant sautille joyeusement.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/93150363.webp
réveiller
Il vient de se réveiller.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/102114991.webp
couper
La coiffeuse lui coupe les cheveux.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/27076371.webp
appartenir
Ma femme m’appartient.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servir
Le serveur sert la nourriture.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/103232609.webp
exposer
L’art moderne est exposé ici.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cms/verbs-webp/101556029.webp
refuser
L’enfant refuse sa nourriture.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/94153645.webp
pleurer
L’enfant pleure dans la baignoire.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/119847349.webp
entendre
Je ne peux pas t’entendre!
horen
Ik kan je niet horen!
cms/verbs-webp/73880931.webp
nettoyer
Le travailleur nettoie la fenêtre.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.